Staan er kopieerfouten in de Bijbel?

Ja. De manuscripten (handschriften) waarop onze Bijbelvertalingen zijn gebaseerd, wijken op veel punten af van elkaar en van de oorspronkelijke geschriften. Van geen enkel Bijbelboek is het origineel (de ‘autograaf’) bewaard gebleven. We moeten het doen met kopieën van kopieën. En tijdens dat kopieerproces zijn er helaas fouten ingeslopen.

Is dat erg?

Een beetje. Maar het is zeker niet onoverkomelijk. De consequentie is dat we van bepaalde Bijbelverzen niet precies weten wat er in het origineel gestaan heeft. Gelukkig gaat het meestal om kleine afwijkingen. En het belangrijkste is dit: geen enkele cruciale leerstelling is gebaseerd op onjuist gekopieerde teksten.

Op losse schroeven?

Misschien zijn sommige christenen een beetje huiverig om toe te geven dat er fouten in de Bijbel staan. Komt alles zo niet op losse schroeven te staan? Betekent dit dat ik ‘mijn Bijbel’ niet meer kan vertrouwen?

Om te beginnen is het belangrijk om onderscheid te maken tussen de Hebreeuwse en Griekse handschriften en de Nederlandse vertalingen van die handschriften. Als we het hebben over kopieerfouten, dan gaat het om fouten in de handschriften. We weten dat er kopieerfouten gemaakt zijn, omdat verschillende manuscripten van elkaar verschillen. Dit is niet iets wat ter discussie staat. Er zijn nu eenmaal verschillen tussen manuscripten.

Vertalers houden hier natuurlijk rekening mee. Op punten waar handschriften significant van elkaar verschillen, proberen vertalers uit te vinden wat de originele lezing was. En die nemen ze dan op in hun vertaling.

Helaas is het niet altijd mogelijk om te achterhalen wat er in de autograaf stond. En het is onwaarschijnlijk dat vertalers altijd de juiste keuzes maken. Nog vervelender zijn kopieerfouten waarvan we niet weten dat het kopieerfouten zijn, omdat ze in alle manuscripten staan. Al met al lijkt het er dus op dat hedendaagse vertalingen niet perfect zijn.

Toch hoeven we ons daar niet al te druk over te maken. Het gaat namelijk om kleine verschillen. Neem de volgende tekst:

Handelingen 5:34 (HSV)
Maar er stond iemand op in de Raad, een Farizeeër van wie de naam Gamaliël was, een leraar van de wet, die in hoge achting stond bij heel het volk. Hij gaf opdracht dat men de apostelen even buiten zou doen staan.

Sommige vertalingen hebben “de apostelen” hier vervangen door “de mensen” (NBG ’51) of “de mannen” (Willibrordvertaling). Op dit punt verschillen de manuscripten en hier hebben verschillende vertalers andere keuzes gemaakt. Je kunt erover discussiëren welke keuze de beste is, maar hoeveel maakt het eigenlijk uit? Geen enkele christelijke leerstelling valt of staat hiermee. Dit is typerend voor de overgrote meerderheid van manuscriptvarianten.

Wat betreft kopieerfouten die in alle handschriften terecht zijn gekomen (waarvan we dus niet weten dat het fouten zijn), het is redelijk om aan te nemen dat daarvoor hetzelfde geldt als voor kopieerfouten die we wel kunnen identificeren. Namelijk dat ze geen invloed hebben op enig christelijk doctrine.

De goddelijke inspiratie van de Bijbel

Al eeuwenlang geloven christenen dat het Oude en Nieuwe Testament door God geïnspireerd zijn, net zoals Jezus en de apostelen dat geloofden over het Oude Testament. God is feilloos, dus de door Hem geïnspireerde boeken kunnen geen fouten bevatten.

Maar dat de oorspronkelijke geschriften foutloos waren, wil nog niet zeggen dat voor de kopieën hetzelfde geldt. Dit inzicht is opgenomen in de “Chicagoverklaring over de Onfeilbaarheid van de Bijbel”, die representatief is voor hoe veel Bijbelvaste christenen ertegenaan kijken (artikel X):

Wij bevestigen dat inspiratie strikt genomen alleen geldt voor de autograaf van de Schrift, die door Gods voorzienigheid met grote juistheid kan worden vastgesteld op grond van de beschikbare manuscripten. Wij bevestigen verder dat kopieën en vertalingen van de Schrift het Woord van God zijn in zoverre zij getrouw het origineel weergeven.
Wij ontkennen dat enig essentieel element van het christelijke geloof aangetast is door de afwezigheid van de autografen. Wij ontkennen verder dat deze afwezigheid de stelling van de onfeilbaarheid van de Bijbel ongeldig of irrelevant maakt.

Welke wijzigingen zijn er in de tekst aangebracht?

Sinds de autografen geschreven zijn, zijn er in de kopieën verschillende veranderingen aangebracht. Sommige van die veranderingen waren opzettelijk, andere onopzettelijk. Dit zijn een aantal van de wijzigingen:

  • Een groot deel van het Oude Testament is zó oud, dat het moet zijn geschreven in het paleo-Hebreeuwse alfabet, of zelfs in een nog ouder schrift. Maar vertalingen naar moderne talen zijn grotendeels gebaseerd op de Masoretische tekst, dat geschreven is in een veel modernere vorm van het Hebreeuws. Ooit moeten kopiisten de tekst dus hebben geüpdatet naar een moderner alfabet. In de Masoretische tekst zijn ook leestekens toegevoegd die als klinkers fungeren, terwijl de originele tekst alleen medeklinkers bevatte.
  • Het is goed mogelijk dat kopiisten achterhaalde vocabulaire of plaatsnamen updatete om de tekst voor eigentijdse lezers duidelijker te maken. Dit soort wijzigingen zijn zeer redelijk en leveren geen problemen op.
  • Dan zijn er simpelweg de onopzettelijke kopieerfoutjes: een letter wordt verkeerd gelezen, een woordje wordt overgeslagen of op de verkeerde plaats ingevoegd, et cetera. Deze kopieerfouten vormen het onderwerp van dit artikel.
  • Ten slotte zijn er ook nog de meer sinistere wijzigingen: opzettelijke veranderingen in de tekst met het doel om bepaalde theologische standpunten van een Bijbelse onderbouwing te voorzien. Een mogelijk voorbeeld is 1 Joh. 5:7, waar een zeer duidelijke bewijstekst voor de Drie-Eenheid is ingevoegd. Gelukkig zijn dit soort wijzigingen zeldzaam. Over het algemeen waren de kopiisten zeer getrouw aan hun bronteksten. (Wat betreft de Drie-Eenheid, daar is afdoende onderbouwing voor in andere Bijbelpassages.)

Kon God niet voorkomen dat er fouten inslopen?

God had natuurlijk kunnen voorkomen dat er kopieerfouten werden gemaakt. Dan zouden we nog de volledig ongewijzigde, oorspronkelijke tekst hebben! Waarom heeft Hij dat niet gedaan?

Probeer je eens voor te stellen wat dat zou behelzen. Dan zou het duizenden jaren lang onmogelijk zijn geweest om de Bijbelse tekst op onjuiste wijze te kopiëren. Dat zou snel op gaan vallen, en zou gaan fungeren als een godsbewijs, als een continu herhaalbaar wonder! Het is duidelijk dat God niet op die manier werkt.

Of, als we het iets praktischer benaderen, had God er niet gewoon voor kunnen zorgen dat de autografen bewaard zouden blijven? Dat had Hij zeker kunnen doen, maar ook dit is niet zonder haken en ogen. Deze geschriften zouden de status verkrijgen van de meest waardevolle relikwieën ter wereld. De persoon of kerk die de autografen in bezit heeft, zou er zowel financieel als politiek zijn voordeel mee kunnen doen.

Dit gaat in tegen het decentrale karakter van het christendom. Het geloof van de oude Israëlieten was gecentraliseerd: eerst in de tabernakel, daarna de tempel. Daar bevonden zich de Ark van het Verbond en de Stenen Tafelen. Maar het christendom is gedecentraliseerd (zie bijv. Joh. 4:21), en sinds het overlijden van de apostelen is er geen centrale leider meer. (De pretenties van pausen en synodes ten spijt.) Althans, geen menselijke. Het is de heilige Geest die ons leidt, en ons ertoe dringt het evangelie te verspreiden. Deze verspreiding van het goede nieuws gaat van persoon tot persoon, en komt niet vanuit één centraal instituut.

Uiteindelijk kunnen we natuurlijk slechts gissen naar Gods redenen, maar feit is in elk geval dat de autografen niet bewaard zijn gebleven, en dat de overgebleven manuscripten in details van elkaar verschillen. Dat neemt niet weg dat God toch over zijn Woord gewaakt heeft, want de tekst is alsnog bijzonder goed bewaard gebleven. En nogmaals, er is geen reden om te vrezen dat er zaken van groot theologisch belang zijn gewijzigd.

Kopieerfouten en contradicties

Uit het gegeven dat er kopieerfouten hebben plaatsgevonden, volgt dat het mogelijk is dat er daardoor contradicties kunnen zijn ontstaan in de oorspronkelijk foutloze Bijbel. Met name in de boeken 1 & 2 Samuël, 1 & 2 Koningen en 1 & 2 Kronieken, die deels overlappende geschiedenissen beschrijven, komt dit naar voren.

Het is belangrijk om op te merken dat wanneer we een contradictie verklaren als het resultaat van een kopieerfout, dit niet zomaar een ad hoc gelegenheidsoplossing is. Kopieerfouten vinden nu eenmaal plaats. In praktisch alle gevallen waarin er binnen deze zes Bijbelboeken contradicties worden gevonden, gaat het om zeer kleine details. En heel vaak betreft het getallen.

En laten getallen nu net extra gevoelig zijn voor kopieerfouten. Een klein schrijffoutje, een verandering of het wegvallen van een klein aantal letters, kan de waarde van een getal reeds veranderen. Een typisch voorbeeld vinden we in deze teksten:

2 Koningen 24:8
Jojachin was achttien jaar oud toen hij koning werd, en hij regeerde drie maanden in Jeruzalem. De naam van zijn moeder was Nehusta, de dochter van Elnathan, uit Jeruzalem.

2 Kronieken 36:9
Jojachin was acht jaar oud toen hij koning werd, en hij regeerde drie maanden en tien dagen in Jeruzalem. Hij deed wat slecht was in de ogen van de HEERE.

Acht jaar of achttien jaar… Bij dit soort ‘contradicties’ is het véél aannemelijker dat we te maken hebben met een kopieerfout, dan dat de oorspronkelijke schrijver van de autograaf zich hier vergiste.

Samenvatting

Christenen geloven dat de Bijbel het geïnspireerde Woord van God is. God is feilloos, dus zijn Woord ook. Dit geldt echter alleen voor de oorspronkelijke geschriften. Menselijk kopieerwerk is feilbaar, en dus zijn er kopieerfoutjes ingeslopen. De handschriften die wij van de Bijbelboeken hebben, verschillen dan ook van elkaar.

Dat is in principe niet iets waar we ons zorgen over hoeven te maken. De overgrote meerderheid van die kopieerfouten heeft geen effect op de betekenis. Waar de betekenis wel is aangetast, kunnen we zeer vaak een redelijke inschatting maken van wat de oorspronkelijke lezing was. En daar waar we dat niet kunnen, komt er door die onzekerheid nooit een belangrijk christelijk doctrine op de tocht te staan.

Kopieerfouten kunnen soms ook leiden tot tegenstrijdigheden tussen Bijbelpassages die dezelfde geschiedenis beschrijven. Het is dan ook niet onredelijk om bepaalde contradicties te verklaren als het resultaat van kopieerfouten. Vooral als de contradictie maar één woordje betreft, en al helemaal wanneer het gaat om getallen.

Is het Nieuwe Testament geschreven door ghostwriters?

In zijn boek Forgery and Counterforgery1 betoogt Bart Ehrman dat veel van de boeken van het Nieuwe Testament (NT) vervalsingen zijn. Dat wil zeggen: ze zijn niet geschreven door de auteurs aan wie ze traditioneel worden toegeschreven. Volgens Ehrman weten we van slechts zeven boeken in het NT de auteur, namelijk zeven van de brieven van Paulus.2 Alle andere boeken zijn ten onrechte aan bepaalde auteurs toegeschreven.

Ehrman onderbouwt die conclusie vooral met stilistische en taalkundige argumenten. Bijvoorbeeld: omdat Paulus’ brief aan de Galaten stilistisch verschilt van de brieven aan Timotheüs, kunnen de laatste niet door Paulus geschreven zijn. En aangezien 1 Petrus en 2 Petrus taalkundig van elkaar verschillen, kunnen ze niet door dezelfde auteur zijn geschreven.

1. De secretarishypothese

Een andere manier om die stilistische verschillen te verklaren is de secretarishypothese. Volgens deze hypothese is een aantal van de boeken van het Nieuwe Testament niet geschreven door de naam-auteur zelf, maar door een secretaris die op naam en onder het gezag van de ‘auteur’ schreef. Een soort ghostwriter dus. Dit verklaart de grote verschillen in stijl en woordgebruik tussen de verschillende brieven van Paulus, en tussen de twee brieven van Petrus. De pastorale brieven (1 & 2 Timotheüs en Titus) kunnen bijvoorbeeld geschreven zijn door Lukas in plaats van door Paulus zelf. En de Eerste Brief van Petrus kan door Markus zijn geschreven, in plaats van door Petrus. Dat doet niets af aan het apostolische gezag van die brieven, omdat ze nog steeds in opdracht van Paulus en Petrus zijn geschreven, die met de inhoud zullen hebben ingestemd.

Als veel van de nieuwtestamentische boeken inderdaad door ghostwriters zijn geschreven, wordt een groot deel van Ehrmans argumentatie tegen de traditionele auteurs buitenspel gezet.

Daar kan Bart Ehrman het natuurlijk niet bij laten. Hij valt deze theorie aan in zijn boek Forgery and Counterforgery. In viereneenhalve bladzijde probeert hij deze theorie te weerleggen.3 Zijn conclusie is dat de argumentatie voor de theorie te zwak is. Hij noemt de theorie “wishful thinking” en zegt over de bewijsvoering voor de secretarishypothese: “It is thin at best, almost nonexistent.” Laten we die argumentatie eens even bekijken, om te zien of Ehrman daarin gelijk heeft.

2. Een oud en wijdverbreid gebruik

Schrijven onder het gezag van een ander is een duizenden jaren oud gebruik. We vinden het al terug in inscripties van Babylonische en Egyptische koningen. Zij hebben uitgebreide verhalen nagelaten, vertelt vanuit het eerste persoonsperspectief van de koningen, die niet door deze koningen zelf zijn geschreven. Prof. dr. Karel van der Toorn, emeritus professor van antieke godsdiensten, schrijft hier het volgende over:

In de Oudheid konden auteurs ook anoniem blijven door onder een andere naam te schrijven. Als het werk in opdracht was geschreven, dan schreef men het vaak toe aan de opdrachtgever.4

Verder schrijft Van der Toorn: “Tot aan het einde van de Middeleeuwen maakten lezers zich meer druk om het gezag van een boek dan om de auteur.5 En dat gezag kon geleverd worden door de opdrachtgever (op wiens naam het werk kwam te staan), ook al had hij het niet zelf geschreven.

Vergelijk het met een toespraak van een koning of een president. Zo’n toespraak is zelden geschreven door het staatshoofd zelf. Meestal is het geschreven door een professionele speechschrijver. Toch doet dat niets af aan het gewicht van de boodschap. De inhoud van de toespraak wordt uiterst serieus genomen, omdat de koning ermee instemt. Zo keek men in het verleden ook aan tegen het gezag van geschriften. Het werk ontleende het gezag aan de naam-auteur, de opdrachtgever, niet aan de feitelijke schrijver.

Niet alleen koningen waren opdrachtgevers. Cicero vroeg Atticus meerdere keren om in zijn naam brieven te schrijven als hij daar zelf niet toe in staat was:

Pray send letters in my name to any to whom you think it right to do so. You know my intimates. If they remark on the absence of my signet or handwriting, pray tell them that I have avoided using either owing to the military pickets.6

Ook ongeletterde mensen zetten secretarissen in om zaken op schrift te stellen over bijvoorbeeld eigendommen, transacties, enzovoort.

3. Vergelijkingsmateriaal

Ehrman verwerpt al deze aanwijzingen echter, om twee redenen. Ten eerste omdat het niet laat zien dat brieven schrijven in andermans naam een veelvoorkomend en algemeen geaccepteerd gebruik was. En ten tweede omdat de brieven in het Nieuwe Testament aanzienlijk verschillen van de hierboven genoemde voorbeelden.

Nu is het probleem dat wij maar weinig vergelijkingsmateriaal hebben voor de boeken van het Nieuwe Testament. Brieven met een theologische inhoud die vergelijkbaar zijn met de nieuwtestamentische brieven vinden we alleen bij andere 1ste– en 2de-eeuwse christenen en bij gnostici. Ehrman zou kunnen redeneren dat we in die vergelijkbare geschriften weinig aanwijzingen vinden dat ze door ghostwriters zijn geschreven. Maar wat voor aanwijzingen verwacht dr. Ehrman daar precies aan te treffen? De activiteit van secretarissen zou gemakkelijk onzichtbaar kunnen zijn. In het geval van Cicero hebben we toevallig een bericht onderschept waarin hij iemand de opdracht geeft om in zijn naam brieven te schrijven, maar we kunnen redelijkerwijs niet verwachten altijd zoveel geluk te hebben. De correspondentie tussen auteur en secretaris zal immers vrijwel altijd mondeling zijn geweest.

4. Aanwijzingen in het Nieuwe Testament

In zijn boek richt dr. Ehrman zich alleen op het buiten-Bijbelse bewijsmateriaal voor het gebruik van ghostwriters als schrijvers van brieven. Hij richt zich echter niet op de nieuwtestamentische boeken zelf. Laten we eens kijken naar twee belangrijke apostelen: Petrus en Paulus.

4.1 Paulus

We weten dat Paulus een secretaris gebruikte (Rom. 16:22). In verschillende brieven voegt Paulus met eigen hand een notitie toe (1 Kor. 16:22-24, Gal. 6:11-18, Kol. 4:18, 2 Thes. 3:17-18). Dat zien we zo nu en dan ook terug bij Cicero. Deze notities bevatten vaak de kern van de brief of een persoonlijke noot van Paulus. Een voorbeeld vinden we aan het eind van Romeinen:

Romeinen 16
24 De genade van onze Heere Jezus Christus zij met u allen. Amen.
25 Hem nu Die in staat is u vast te doen staan, overeenkomstig mijn Evangelie en de prediking van Jezus Christus, overeenkomstig de openbaring van het geheimenis dat door de tijden der eeuwen heen verzwegen was,
26 maar dat nu geopenbaard is en door de profetische Schriften onder alle heidenen bekendgemaakt is, overeenkomstig het bevel van de eeuwige God, om hen tot geloofsgehoorzaamheid te brengen,
27 aan Hem, de alleen wijze God, zij door Jezus Christus de heerlijkheid tot in alle eeuwigheid. Amen.

In vers 24 lijkt de brief al te worden afgesloten door de secretaris. Maar dan volgt er nog een kort nawoord van de apostel zelf, die de brief vervolgens opnieuw afsluit in vers 27. Als de secretaris alleen maar mechanisch opschreef wat Paulus dicteerde, worden dit soort naschriften minder logisch dan onder de secretarishypothese. Dan zou alleen een handtekening al genoeg zijn. Maar Paulus wil ook nog iets inhoudelijks toevoegen. Dit wijst er dus op dat de secretaris veel meer vrijheid had in het opstellen van de brief.

Dit wordt bevestigd door het slot van 1 Thessalonicenzen. Gedurende de hele brief tot aan 1 Thessalonicenzen 5:25 verwijzen de auteurs (Paulus, Silvanus en Timotheüs) naar zichzelf in het meervoud, maar in 5:27 wordt het enkelvoud gebruikt. Dit wijst op een persoonlijke toevoeging van Paulus, die in tegenstelling tot de secretaris de eerste persoon enkelvoud gebruikte.

Het naschrift van 2 Korinthe is waarschijnlijk het gedeelte van hoofdstuk 10 tot 13 (dat begint met “Ik nu, Paulus zelf“), waarin in tegenstelling tot de rest van de brief plotseling de eerste persoon enkelvoud veelvuldig gebruikt wordt. Deze voorbeelden uit 1 Thessalonicenzen en 2 Korinthe wijzen erop dat de secretaris een eigen stijl had die verschilde met die van Paulus.

4.2 Petrus

De unanieme kerkelijke traditie wijst Markus aan als de secretaris van Petrus. Papias, een bisschop uit Hiërapolis die rond het jaar 100 n. Chr. schreef, is hier de oudste getuige van:

Johannes, de ouderling, zei ook dit nog: Markus was de tolk (ἑρμηνευτὴς) van Petrus; wat die zich herinnerde van wat de Heere gesproken of gedaan had, schreef Markus heel precies op, zij het niet in volgorde. Want Markus had onze Heere nooit gehoord; hij was Hem ook niet nagevolgd; maar, zoals ik al zei, Markus vergezelde later Petrus; die gaf onderwijs naargelang het nodig was, maar maakte geen samenhangend overzicht van de dingen die door en over de Heere verteld werden; Markus schreef zoals hij zich herinnerde; want hij gaf zorgvuldige aandacht aan één zaak, namelijk om niets van wat hij hoorde over te slaan, of iets dat onjuist was in zijn verslag op te nemen.7

Markus wordt hier de ἑρμηνευτὴς van Petrus genoemd. Dat betekent ‘uitlegger’ of ‘tolk’. Dat woord duidt erop dat Markus de vrijheid had om de boodschap van Petrus in eigen woorden weer te geven. Markus is dus de feitelijke schrijver van het evangelie, maar het evangelie draagt het gezag van de apostel Petrus.

Ook de 2de-eeuwse apologeet Justinus de Martelaar schrijft het evangelie van Markus toe aan Petrus:

And when it is said that He changed the name of one of the apostles to Peter; and when it is written in the memoirs of him that this so happened, as well as that He changed the names of other two brothers, the sons of Zebedee, to Boanerges, which means sons of thunder.8

Oftewel, volgens Justinus staat er in de memoires van Petrus geschreven dat de zonen van Zebedeüs (dat zijn Johannes en Jakobus) door Jezus ‘Boanerges’ genoemd worden. Dat gegeven vinden we alleen terug in het verslag van Markus (3:16-17)! Justinus verwijst dus naar het evangelie van Markus, als zijnde de memoires van Petrus.

We zien dus dat waarschijnlijk zowel Petrus als Markus als auteur van het evangelie van Markus werden gezien. Dit is een krachtig argument voor de secretarishypothese: Markus is de daadwerkelijke schrijver en op Petrus rust het gezag van het evangelie.

Maar het gaat nog verder: uit nauwkeurige vergelijking blijkt dat het evangelie van Markus en de Eerste Brief van Petrus overeenkomen wat betreft woordgebruik en het gebruik van het Oude Testament.9 De secretarishypothese kan ook dit heel goed verklaren: het was Markus die 1 Petrus schreef onder gezag van Petrus. Datzelfde geldt voor taalkundige overeenkomsten tussen het evangelie van Lukas, Handelingen en de pastorale brieven.10 Die werken tonen overeenkomsten. Dat zou erop kunnen wijzen dat Lukas de secretaris was die de pastorale brieven schreef.

5. Conclusie

In dit artikel heb ik de argumenten voor de secretarishypothese uiteengezet. Nu is het aan jou om te bepalen of dit bewijsmateriaal “thin at best, almost nonexistent” is. In de Oudheid hechtte men meer belang aan het gezag dan aan de daadwerkelijke schrijver, en dat gezag werd geleverd door de opdrachtgever. We zien bij Cicero, maar ook bij ongeletterden dat zij hun brieven door anderen lieten schrijven. We zien dat Paulus zijn brieven afsloot met naschriften in zijn eigen hand. Zowel Markus als Petrus werden beschouwd als auteur van het evangelie van Markus. Bovendien blijkt uit taalkundige overeenkomsten dat Markus ook 1 Petrus geschreven heeft. Misschien heeft de secretarishypothese toch aanzienlijk betere papieren dan Bart Ehrman doet voorkomen.

6. Noten en referenties

1. Bart Ehrman, Forgery and Counterforgery: The Use of Literary Deceit in Early Christian Polemics, Oxford University Press, 2013. Terug naar tekst.
2. Romeinen, 1 en 2 Korinthe, Galaten, Filipenzen, 1 Thessalonicenzen en Filemon. Terug naar tekst.
3. Ref 1, p. 218-222. Terug naar tekst.
4. Karel van der Toorn, Wie schreef de Bijbel? De ontstaansgeschiedenis van het Oude Testament, Kampen, Ten Have, 2009, p. 45. Terug naar tekst.
5. Ref 4, p. 45. Terug naar tekst.
6. Cicero, Epistulae ad Atticum, 11.2 (online beschikbaar). Zie ook 11.5. Terug naar tekst.
7. Eusebius, Kerkgeschiedenis, 3.39.15. Vertaling van dr. Chr. Fahner. Terug naar tekst.
8. Justinus Martyr, Dialogue with Trypho, hoofdstuk 106 (online beschikbaar). De vertaling geeft onterecht ‘him’ met een hoofdletter, alsof het op Christus zou wijzen. Volgens dr. Ehrman en andere geleerden wijst het echter op Petrus. Daar zijn goede redenen voor. Allereerst noemt Justinus de evangeliën altijd de ‘memoires van de apostelen’. Het is dan logisch dat ‘memoirs of him’ ook naar een apostel wijst. Ten tweede betekent ‘memoires’ zoiets als ‘herinneringen’. De evangeliën zijn niet de herinneringen van Jezus maar van de apostelen. Terug naar tekst.
9. Moon, Jongyoon, Mark as contributive amanuensis of 1 Peter? An inquiry into Mark’s involvement in light of first-century letter writing, Diss. Department of New Testament Studies in the Faculty of Theology, University of Pretoria, 2008. Terug naar tekst.
10. Ref 10. Terug naar tekst.

Wie versloeg Goliath?

Vermeende contradictie tussen 1 Samuël 17 en 2 Samuël 21:19.

1 Samuël 17:4,49-50 (HSV)
4 Toen kwam er een kampvechter tevoorschijn uit het leger van de Filistijnen. Zijn naam was Goliath, uit Gath; zijn lengte was zes el en een span.
[…]
49 Vervolgens stak David zijn hand in de tas, nam daar een steen uit, slingerde die weg, en raakte de Filistijn daarmee tegen zijn voorhoofd, zodat de steen in zijn voorhoofd drong en hij met zijn gezicht ter aarde viel.
50 Zo overwon David de Filistijn met een slinger en met een steen, hij versloeg de Filistijn en doodde hem. Maar een zwaard had David niet in zijn hand.

2 Samuël 21:19 (NBG ’51)
Opnieuw was er strijd met de Filistijnen te Gob; en Elchanan, de zoon van de Betlehemiet Jaäre-Oregim, versloeg de Gatiet Goliat, die een speer had met een schacht als een weversboom.

Probleem: 1 Samuël 17 vertelt het welbekende verhaal over David die Goliath versloeg. Maar in 2 Samuël 21:19 staat dat Goliath verslagen werd door Elchanan.

Opmerking: Hierboven is voor 2 Sam. 21:19 de NBG-vertaling uit 1951 gebruikt, omdat de HSV (in navolging van de Statenvertaling) dit vers zodanig vertaalt dat er geen conflict is. Maar de NBG ’51 is in dit geval trouwer aan de grondtekst. In de Hebreeuwse grondtekst is er wel degelijk sprake van een contradictie.

Antwoord: Als we alleen de bovenstaande teksten hadden, zouden we weinig aanknopingspunten hebben gehad om deze schijnbare contradictie op een bevredigende wijze op te lossen. Maar gelukkig is er een parallelle passage in 1 Kronieken. Zoals we zullen zien ligt hier de sleutel tot de oplossing.

1 Kronieken 20:5 (NBG ’51)
Opnieuw was er strijd met de Filistijnen, en Elchanan, de zoon van Jaïr, versloeg Lachmi, de broeder van de Gatiet Goliat, die een spies had met een schacht als een weversboom.

Als je 2 Sam. 21:18-22 vergelijkt met 1 Kron. 20:4-8, zie je dat deze passages sterk overeenkomen. Het lijkt erop dat de passage in Kronieken (geschreven rond 400 v.Chr., ruim 200 jaar later dan Samuël) is gebaseerd op die in Samuël. Alleen zegt Samuël dat Elchanan Goliath versloeg, terwijl Kronieken zegt dat Elchanan Lachmi, de broer van Goliath, versloeg. Waar komt dit verschil vandaan?

Twee concurrerende verklaringen

Ervan uitgaande dat 1 Kron. 20:4-8 zo ongeveer is overgeschreven van 2 Sam. 21:18-22 (en dat valt moeilijk te ontkennen), zijn er twee reële verklaringen voor dit verschil:

Verklaring #1: De schrijver van het boek Samuël heeft inderdaad opgeschreven dat Elchanan Goliath versloeg. Omdat de schrijver van Kronieken wist dat dit conflicteerde met de bekende ‘legende’ over David en Goliath, heeft hij dit gladgestreken door ervan te maken dat Elchanan niet Goliath zelf maar zijn broer Lachmi versloeg. Deze verklaring zal critici van de Bijbel het meest aanspreken: niet alleen staat er een contradictie in de Bijbel, maar we kunnen de schrijver van Kronieken ook nog eens betichten van opzettelijke geschiedvervalsing. Dit is het Walhalla van de bijbelscepticus!

Een variant hierop is dat deze wijziging opzettelijk is doorgevoerd door een kopiist, in plaats van door de oorspronkelijke schrijver van Kronieken. Deze kopiist zou dezelfde motivatie hebben gehad.

Verklaring #2: De schrijver van het boek Samuël schreef oorspronkelijk dat Elchanan Lachmi versloeg, en de schrijver van Kronieken heeft dat gewoon overgenomen. Maar sindsdien is de tekst van 2 Samuël 21:19 onopzettelijk gewijzigd door een kopiist. Misschien doordat het manuscript van waaruit hij kopieerde op dit punt beschadigd was, of misschien door een onoplettendheid. Als dit de ware toedracht is, stond er dus geen contradictie in de oorspronkelijke, goddelijk geïnspireerde tekst.

We zitten dus met twee vragen:

  • Was het een opzettelijke of onopzettelijke wijziging? Verklaring #1 stelt dat het opzettelijk was, volgens verklaring #2 was het onopzettelijk.
  • Welke tekst bevat de originele lezing en welke de wijziging? Verklaring #1 stelt dat 1 Sam. 21:19 de originele boodschap bevat, volgens verklaring #2 bevat 1 Kron. 20:5 het originele verhaal.

Tekstanalyse

Welke van de twee verklaringen is het meest aannemelijk? Laten we de grondtekst er eens bij pakken. Dit zijn niet de complete verzen, maar alleen de relevante gedeeltes (merk op dat Hebreeuws van rechts naar links leest):

Het eerste wat hier opvalt is het verschil in de naam van de vader van Elchanan. ‘Jaïr’ en ‘Jaäre’ lijken op elkaar, dus dat is geen probleem. Maar in 2 Sam. 21:19 krijgt deze naam de toevoeging ‘Oregim’, zodat zijn volledige naam wordt: ‘Jaäre-Oregim’. Het interessante is dat deze 5-letterige toevoeging identiek is aan het laatste woordje van het vers, wat vertaald wordt met ‘weversboom’. Dit moet een kopieerfout zijn, waarbij een kopiist per ongeluk een woord heeft ingevoegd dat één regel verderop in zijn brontekst voorkomt. Dit is zó duidelijk, dat we deze kopieerfout zelfs zouden kunnen identificeren als we de parallelle tekst in Kronieken niet hadden. Vooral als we bedenken dat ‘weversboom’ een wel zeer vreemde naam zou zijn voor een Israëliet.

De tekst in 1 Sam. 21:19 heeft dus sowieso al minstens één onopzettelijke wijziging ondergaan. Maar dit zegt nog niet zoveel over of Elchanan nou Goliath of Lachmi doodde, dus laten we verdergraven.

Het tweede wat opvalt is dat de vader van Elchanan nog een toevoeging krijgt, namelijk dat hij een Bethlehemiet is. Als we de het Hebreeuws voor ‘Bethlehemiet’ bekijken, wordt duidelijk dat dit woord ontstaan is door slordig kopiëren. Het tweede deel van dat woord, ‘-lehemiet’, is in het Hebreeuws namelijk bijna hetzelfde als Lachmi, wat volgens 1 Kron. 20:5 de naam van Goliaths broer is!

In het licht hiervan is het ineens heel makkelijk om te zien hoe de contradictie is ontstaan door onopzettelijke kopieerfouten:

  • Het Hebreeuwse woordje ‘at’ (bestaande uit de twee letters alef en tav) hoeft niet te worden vertaald, maar het duidt het lijdend voorwerp aan. Het wordt direct vóór het lijdend voorwerp geplaatst, in dit geval dus direct vóór de naam van degene die verslagen wordt. Een kopiist heeft ‘at’ per ongeluk veranderd in ‘bet’. Hierdoor veranderde ‘at Lachmi’ in ‘bethalahmi’, oftewel ‘Bethlehemiet’.
  • Omdat de zin nu de aanduiding voor een lijdend voorwerp miste, en aangezien ‘achi’ (broer van) sterk lijkt op ‘at’ (oranje), werd ‘achi’ veranderd in ‘at’. Zo verdween het woordje ‘broer’ en werd Goliath het lijdend voorwerp.

Dat de ene tekst gewijzigd is ten opzichte van de andere, is duidelijk. En dat de gewijzigde woorden qua spelling nog overeenkomen met de originele woorden duidt erop dat deze veranderingen onopzettelijk waren. Dit alles wijst er dus op dat verklaring #2 het aannemelijkst is: een kopiist heeft 2 Sam. 21:19 per ongeluk gewijzigd, waardoor die tekst nu zegt dat Elchanan Goliath heeft gedood.

De bijbelscepticus kan nu nog één kritische vraag stellen: Is er niet nog een derde verklaring mogelijk? Is het niet mogelijk dat 2 Sam. 21:19 de originele lezing is, en dat 1 Kron 20:5 onopzettelijk is gewijzigd? In dat geval spraken deze teksten oorspronkelijk wel degelijk het verhaal van David en Goliath in 1 Samuël 17 tegen.

Het is echter onwaarschijnlijk dat onopzettelijke, toevallige wijzigingen zo’n mooi resultaat op zouden leveren, namelijk dat het tegenstrijdige teksten harmoniseert. Toevallige veranderingen zouden eerder resulteren in tegenstrijdigheden, dan ze op te lossen.

Conclusie: geen contradictie in de oorspronkelijke tekst

In wezen hebben we alle reden om verklaring #2 te prefereren. De originele boodschap, zoals die bewaard is gebleven in 1 Kron. 20:5, draagt het stempel van authenticiteit. Als Lachmi inderdaad de broer was van de legendarische kampvechter Goliath, zouden we verwachten dat dit vermeld zou worden.

We kunnen dus concluderen dat de oorspronkelijke tekst van 2 Samuël 21:19 aangaf dat Elchanan Lachmi, de broer van Goliath, versloeg. De contradictie is ontstaan door een kopieerfout. Dat is niet in strijd met de visie dat de oospronkelijke teksten goddelijk geïnspireerd en dus feilloos waren.

  Terug naar het overzicht: Fouten en contradicties in de Bijbel.

Arjen Lubach vs. Gert-Jan Segers

‘Geloven? Doe maar thuis!’ Over die stelling debatteerden fractievoorzitter van de CU Gertjan Segers en presentator en cabaretier Arjen Lubach maandagavond 27 februari in de Pieterskerk in Leiden. De zaal zat helemaal vol en nog tweeduizend mensen hadden geen plaatsje kunnen bemachtigen. Het was een fel debat, maar regelmatig klonk er ook gelach uit de zaal. Hoewel het de bedoeling was dat het een politiek debat zou worden, belandde de discussie uiteindelijk meer op het filosofische vlak. Omdat beide debaters geen filosofen zijn (Lubach heeft zijn studie filosofie nooit afgerond), was er voor de kenner weinig nieuws bij. Toch heeft de laagdrempeligheid van het debat er hopelijk voor gezorgd dat meer mensen in aanraking zijn gekomen met apologetische vraagstukken.

Twee lagen

Lubach begon de avond met zijn stellingname dat er in ieder wereldbeeld twee lagen zijn: de eerste laag is die van de werkelijkheid, de wetenschap. Het is alles wat we kunnen zien, herhalen en onderzoeken. Daar bovenop ligt bij de meeste mensen nog een tweede laag met aannames, veronderstellingen en onbewezen zaken. Uiteraard hoort volgens Lubach het geloof in God daar ook bij. Vervolgens stelde hij dat alleen die onderste laag, de wetenschap, op scholen onderwezen moet worden.

Segers reageerde hierop door te stellen dat ook het principe van gelijkheid tussen man en vrouw onderwezen moet worden, terwijl die gelijkheid onbewezen is. Lubach zei dat er een verschil is tussen het geloof in God en het principe van gelijkheid tussen man en vrouw: mannen en vrouwen bestaan echt, dus daar moet je een mening over hebben. Voor het bestaan van God is echter geen enkel bewijs. Op dit punt ontstond er een Babylonische spraakverwarring waar de beide debaters tot de pauze niet meer uitkwamen. Segers had naar mijn mening het punt van Lubach weerlegd dat er alléén bewezen zaken op school moeten worden onderwezen. Lubach had echter wel een punt: over de verhouding tussen mannen en vrouwen moet je wel een mening hebben. Over het bestaan van onbewezen zaken niet.

In het nauw

Na de pauze was er tijd voor vragen uit het publiek. Tijdens deze sessie wisten beide debaters elkaar nu en dan in het nauw te drijven. Het begon positief voor Segers, toen de discussie uitliep op het al dan niet bestaan van de moraal. “Het kan niet zo zijn dat het vermoorden van zes miljoen Joden niets meer was dan het schenden van afspraken”, zei Segers. Lubach verdedigde het standpunt dat morele waarden slechts afspraken zijn, maar klonk niet geloofwaardig.

Toen was het de beurt aan Lubach. Hij zette vol in op het probleem van het lijden. Volgens hem bewijst het bestaan van kwaad dat God niet zowel almachtig als alwetend en algoed kan zijn. Achteraf had Segers hier misschien beter op kunnen reageren met de weerleggingen die door christelijke denkers als Lewis en Plantinga geformuleerd zijn, maar hij pakte het wat persoonlijker aan. Segers getuigde dat hij door het lijden en sterven van Jezus inziet dat God geen sadist is. Voor Lubach was dat echter geen overtuigend antwoord, omdat dat het probleem niet oploste. Toen het over Jezus ging, wisten beide debaters elkaar niet in het minst te overtuigen. Volgens Segers moest er haast wel iets bijzonders gebeurd zijn, omdat de volgelingen van Jezus vertelden dat Hij was opgestaan – iets wat in de Oudheid geen bekend idee was – en voor dat verhaal hun leven hebben gegeven. Lubach vond het echter sprookjes, zonder enig overtuigend bewijs. Bovendien waren volgens hem veel elementen overgenomen uit andere religies.

De avond werd afgesloten zonder duidelijke winnaar. Ik heb de politieke kwesties links laten liggen, omdat die voor deze website minder relevant zijn. Zowel Segers als Lubach liet zien een scherpe geest te hebben en een uitstekende debater te zijn. Beiden hebben punten gescoord, maar ook verloren.

Analyse van Lubachs argumenten

Wat maakt de logica betrouwbaar?

Zoals eerder gezegd bestaat een wereldbeeld volgens Lubach uit twee lagen: een laag van waarneming en wetenschap en daarboven een laag van aannames en geloofsuitspraken. Volgens hem hoort de aanname dat God bestaat in de bovenste laag. Het interessante is echter dat ook Lubachs wereldbeeld veel ruimte biedt voor het geloof in God.

Volgens Lubach zijn alleen wetenschappelijke conclusies betrouwbaar. Maar waarom zouden wetenschappelijke conclusies betrouwbaar zijn? Het antwoord zal zijn: omdat de wetenschap gebruik maakt van de logica. Maar wat maakt de logica betrouwbaar? Daar zal iedereen het antwoord op schuldig moeten blijven, omdat je dat niet logisch kunt aantonen. Dan gebruik je namelijk een cirkelredenering. Ons vertrouwen in de logica is een zuivere intuïtie. We gaan nog verder: waarom zouden we die intuïtie moeten vertrouwen? Een christen kan zeggen: omdat onze rationele vaardigheden ons ingelegd zijn door een almachtig en wijs Wezen dat Zelf ook rationeel is. Binnen Lubachs wereldbeeld, waar we door doelloze en willekeurige processen uit een schimmel – zoals hij het zelf zegt – zijn voortgekomen, is er geen enkele reden om deze intuïtie (dat logica betrouwbaar is) te vertrouwen. Lubachs tweelagenhypothese wankelt dus als je God er geen plaats in geeft.

Objectieve moraliteit

Het belangrijkste argument tegen het bestaan van God was voor Lubach het bestaan van kwaad. Echter, het bestaan van kwaad vraagt om een objectief ‘goed’ en ‘fout’. In het atheïstische wereldbeeld van Lubach is daar geen plaats voor. Hij zag morele normen en waarden slechts als afspraken tussen mensen. Je kunt toch lastig van God vragen om de wereld zo in te richten dat die aan onze afspraken voldoet! Dus zodra je het bestaan van ‘kwaad’ erkent, maak je het bestaan van God juist uiterst waarschijnlijk.

God en elfjes

Lubach vergeleek het geloof in God gedurende het debat van tijd tot tijd met het geloof in elfjes. Er is echter een groot verschil tussen het geloof in God en het geloof in elfjes. Laat ik dat duidelijk maken met het zogenaamde teleologische argument voor het bestaan van God. In ons universum gelden bepaalde natuurconstanten, zoals de sterkte van de zwaartekracht of de snelheid waarmee het heelal uitdijt. Wanneer deze constanten net iets anders zouden zijn (dus als bijv. de zwaartekracht net iets sterker of zwakker zou zijn), zou er in het universum geen leven mogelijk zijn. Het universum balanceert wat dat betreft op de punt van een naald.

Hier zijn maar weinig mogelijke verklaringen voor. De meeste filosofen hebben twee verklaringen voorgesteld. 1) Óf het universum is er maar één onder vele universa. In al die universa zijn de natuurconstanten telkens net iets anders. Dus is het niet vreemd dat in sommige van die universa de natuurconstanten precies zo afgesteld zijn dat het leven mogelijk is. En wij leven natuurlijk in zo’n ‘bewoonbaar’ universum. 2) Óf de waarde van de natuurconstanten is gewild door een bewustzijn. Dit bewustzijn moet dan onvoorstelbaar machtig zijn geweest – het kon immers de natuurconstanten bepalen – en onvoorstelbaar intelligent – het kon immers de waarde van de natuurconstanten precies bepalen. Het lijkt mij gerechtvaardigd om zo’n wezen God te noemen. Nu denk ik niet dat de eerste oplossing (van de meerdere universa) een goede is, maar laten we stellen dat dit de twee mogelijkheden zijn die we hebben. Zo dicht bij het bestaan van God zitten we dan: het is één van de twee mogelijke antwoorden op de vraag waarom het universum geschikt is voor het leven. Iets dergelijks heb je bij elfjes niet; er is geen enkele reden om hun bestaan te postuleren.

Argumenten voor het bestaan van God

Naast het argument op basis van rationaliteit, het argument op basis van de moraal en het teleologisch argument voor het bestaan van God zijn er nog vele andere argumenten die het bestaan van God uiterst aannemelijk maken: het kosmologisch argument, het Leibniziaans argument, het modaal-epistemisch argument, het argument op basis van natuurwetten en het argument op basis van Godservaringen. Bovendien zijn er zeer sterke argumenten voor de betrouwbaarheid van de Bijbel en de opstanding van Jezus. Over deze argumenten zal in de toekomst nog veel op geloofsverdediging.nl verschijnen.

Het geloof in God is niet zomaar een aanname zonder bewijs. Nee, het bepaalt je hele wereldbeeld, het is het raamwerk van je levensbeschouwing. Theïsten hebben de ‘leap of faith’ gemaakt omdat zij inzagen dat een wereldbeeld met God beter in elkaar zit dan een wereldbeeld zonder God. Dit kan om zowel de bovenstaande redenen zijn als door persoonlijke ervaring.

Lubach vs. Rutten?

Mogelijk vindt er in de toekomst een debat plaats tussen Arjen Lubach en de christelijke filosoof dr.ir. Emanuel Rutten over de redelijkheid van het geloof. Bovenstaande zaken zullen dan ook aan bod komen. Ik ben benieuwd wat Lubachs reactie zal zijn op Ruttens argumenten voor het bestaan van God. Want geloven in God is redelijker dan je denkt.

Is het netvlies dom ontworpen?

Het oog is een knap staaltje ontwerp. Door de nauwe samenwerking van talloze macroscopische en microscopische onderdeeltjes wordt de juiste hoeveelheid licht op de juiste manier gefocust en het oog binnengelaten. Het onderdeel achterin het oog waar we uiteindelijk licht mee kunnen waarnemen is het netvlies. Maar hier is wel iets vreemds mee aan de hand. Het netvlies zit namelijk achterstevoren.

Het netvlies bestaat onder meer uit lichtgevoelige cellen (staafjes en kegeltjes) en zenuwcellen die signalen doorgeven aan de hersenen. Het bijzondere is dat de zenuwcellen en zenuwbanen aan de voorkant over het netvlies heen lopen. Dat is dus aan de kant waar het licht vandaan komt. Met andere woorden: het licht moet eerst door de zenuwbanen dringen voordat het de lichtgevoelige staafjes en kegeltjes bereikt (zie Afbeeldingen 1 en 2).

Afbeelding 1 De opbouw van het oog. Het licht moet eerst door de zenuwbanen heen (geel), voordat het op het lichtgevoelige deel van de staafjes en kegeltjes valt.

Afbeelding 2 Zeer schematische weergave van het netvlies. De pijlen geven de richting van het licht aan. De linker afbeelding laat zien hoe je zou verwachten dat een optimaal ontwerp in elkaar zit: het licht valt direct op de lichtgevoelige cellen, en het signaal wordt vervolgens via de zenuwbanen doorgegeven naar de hersenen. Rechts zie je de werkelijke situatie: het licht moet eerst door de zenuwbanen vallen, voordat het bij de lichtgevoelige cellen kan komen. Het lijkt er dus op dat het netvlies achterstevoren zit. Zou een intelligente Ontwerper niet voor de linker optie hebben gekozen?

Je zou zeggen dat dit een rare constructie is. Het is alsof je een camera hebt waarbij de bedrading over de lichtgevoelige plaat heen ligt, waardoor het licht de plaat moeilijker kan bereiken. Niet alleen liggen de zenuwbanen in de weg voor het binnenkomende licht, de zenuwbanen moeten bovendien op één of andere manier door het netvlies heen naar achteren. De uiteindelijke bestemming van de zenuwen is namelijk de hersenen, en die liggen achter het netvlies. Dus bevat het netvlies een plek waar alle zenuwbanen doorheen lopen en waar dus geen ruimte is voor staafjes en kegeltjes: de blinde vlek.

Slecht ontwerp?

In eerste oogopslag lijkt het netvlies dus nogal dom ontworpen. Zou het niet veel logischer zijn als de lichtgevoelige onderdelen aan de voorkant lagen en de zenuwbanen aan de achterkant? Dan zouden ze het licht niet blokkeren en zou er ook geen blinde vlek zijn. Veel mensen denken dan ook dat het omgekeerde netvlies een voorbeeld is van dom ontwerp. Dit pleit volgens hen dus tegen een Ontwerper en voor evolutie. De bekende atheïst Richard Dawkins schijft daar over: “… het is niet gewoon een slecht ontwerp, het is het ontwerp van een volslagen idioot.”

Maar als je beter kijkt, is er feitelijk helemaal geen sprake van dom ontwerp. De zenuwbanen zijn zeer transparant en je ondervindt geen hinder van de omgekeerde oriëntatie van het netvlies. Er vindt amper tot geen weerkaatsing, lichtbreking of lichtspreiding plaats. En de blinde vlek ligt vrij ver bij de visuele as vandaan en beslaat minder dan 0,25% van het visuele veld. De meeste mensen zullen nog nooit iets gemerkt hebben van hun blinde vlek (Afbeelding 3 brengt daar verandering in). Je ogen werken dan ook uitstekend, en je kunt er normaal gesproken heel scherp mee zien.

Afbeelding 3 Normaalgesproken merk je nooit iets van je blinde vlek. Maar door naar deze afbeelding te kijken kun je je blinde vlek detecteren. Begin op 30 centimer afstand van het scherm. Sluit je rechteroog en focus met je linkeroog op het sterretje. Beweeg nu je hoofd langzaam richting het scherm, terwijl je blijft focussen op het sterretje. Plotseling zal het bolletje verdwijnen. Als je nog dichterbij komt, zal het bolletje weer verschijnen. Je kunt de test ook doen met je rechteroog. Focus in dat geval op het bolletje. (Het zou kunnen dat het scherm van een smartphone te klein is voor deze test.)

Redenen voor de omgekeerde oriëntatie van het netvlies

Bovendien zijn er goede redenen om het netvlies achterstevoren te plaatsen. Om die redenen te begrijpen moet je iets gedetailleerder naar de lichtgevoelige kegeltjes en staafjes kijken.

De lichtgevoelige kegeltjes en staafjes bevatten grote aantallen membraanschijfjes. In de schijfjes zitten pigmenten die licht kunnen absorberen. Aan de voorkant van de staafjes en kegeltjes worden voortdurend nieuwe schijfjes geproduceerd, die dan vervolgens geleidelijk richting de achterkant van de lichtgevoelige cellen bewegen. Tegen de tijd dat de schijfjes de achterkant van de staafjes en kegeltjes bereikt hebben, zijn ze aan vervanging toe. Ze worden dan ‘opgegeten’ door het retinaal pigment epitheel (RPE; de cellen waaruit het netvlies bestaat). Het RPE helpt dan met het recyclen van de grondstoffen waaruit de schijfjes bestaan, zodat er aan de voorkant van de staafjes en kegeltjes weer nieuwe licht absorberende schijfjes kunnen worden aangemaakt.

Het RPE heeft een zware taak. Naast dat het helpt bij de recycling van de pigmentschijfjes, voert het ook afvalstoffen van de lichtgevoelige cellen af, absorbeert het overtollig licht en is het de leverancier van voedingsstoffen voor de staafjes en kegeltjes. Om zijn werk te kunnen doen, is het essentieel dat het RPE in nauw contact staat met het vaatvlies. Het vaatvlies is een laag met bloedvaatjes die de aan- en afvoer van stoffen voor het RPE faciliteert.

Nu je dit weet kun je begrijpen dat de omgekeerde oriëntatie van het netvlies cruciaal is voor het functioneren van het oog. Het RPE moet direct naast de pigmentschijfjes zitten om die te kunnen recyclen. En het vaatvlies moet daar weer direct aan grenzen. Als de zenuwbanen aan de achterkant van het netvlies zouden zitten, dan zou daar geen ruimte zijn voor het RPE en het vaatvlies. Dan zouden het RPE en het vaatvlies vóór het netvlies moeten liggen, in plaats van erachter. En dat zou de lichtinstraling véél meer belemmeren dan die transparante zenuwbanen. Vooral het vaatvlies zou veel meer licht blokkeren, want dat zit vol rode bloedcellen.

Optische vezels

Maar zijn die zenuwbanen die over het netvlies lopen dan toch niet enigszins hinderlijk? Het zal het beeld toch op z’n minst een beetje vertroebelen? Daar is een hele mooie oplossing voor bedacht…

Het is reeds lang bekend dat zich tussen de zenuwbanen cellen bevinden die cellen van Müller worden genoemd. Dat zijn langwerpige cellen die in de straalrichting van het licht liggen. Nog niet zo lang geleden is ontdekt dat deze cellen fungeren als optische vezels (net als bijvoorbeeld glasvezelkabels). Ze vangen vóór de zenuwbanen het licht op, en geleiden het naar de lichtgevoelige cellen achter de zenuwbanen. Hierbij vindt er nauwelijks weerkaatsing, lichtbreking of lichtspreiding plaats op de route langs de zenuwbanen (zie Afbeelding 4).

Afbeelding 4 De cellen van Müller zorgen ervoor dat het licht onverstoord de lichtgevoelige delen van de staafjes en kegeltjes bereikt.

Het briljante ontwerp van de cellen van Müller brengt verschillende voordelen met zich mee:

  • De cellen van Müller hebben aan de bovenkant de vorm van een trechter, waardoor ze extra veel licht opvangen.
  • Ze filteren ultraviolet en infrarood licht, die je toch niet kunt zien en zelfs schadelijk kunnen zijn.
  • Binnenin het oog kan zich strooilicht bevinden: licht dat binnen het oog al een paar keer is gereflecteerd. Door de cellen van Müller lekt deze ruis weg, terwijl het licht dat direct door de pupil komt meteen naar de staafjes en kegeltjes wordt geleid.
  • Als licht door een lens valt, vindt er kleurschifting plaats. Dit komt doordat verschillende kleuren licht niet op dezelfde manier gebroken worden als ze door een lens vallen. Dankzij hun trechtervormige bovenkant verzamelen de cellen van Müller de geschifte kleuren en focussen ze de kleuren weer richting hetzelfde kegeltje.

Geniaal ontworpen

Al met al kun je vaststellen dat het oog verre van dom is ontworpen. Het zit juist geniaal in elkaar. Er zijn duidelijke redenen waarom het netvlies omgekeerd moet zitten om te kunnen functioneren. Het kleine nadeel dat daardoor ontstaat, wordt meer dan gecompenseerd door het ingenieuze ontwerp van de cellen van Müller.