Wie zette David aan tot de volkstelling?

Vermeende contradictie tussen 2 Samuel 24:1 en 1 Kronieken 21:1.

2 Samuel 24:1
De toorn van de HEERE ontbrandde opnieuw tegen Israël. Hij zette David tegen hen op door te zeggen: Ga Israël en Juda tellen.

1 Kronieken 21:1
Toen stond de satan op tegen Israël, en hij zette David ertoe aan om Israël te tellen.

Probleem: Volgens 2 Samuël was het God die David aanzette tot de volkstelling, maar volgens 1 Kronieken was het de satan.

Antwoord: God werkt vaak via andere uitvoerenden. Dan zou je kunnen zeggen dat God het heeft gedaan, maar je zou met evenveel recht kunnen zeggen dat de uitvoerende het gedaan heeft. Twee voorbeelden zijn Jozef en Job:

Jozef werd door zijn broers als slaaf verkocht en naar Egypte gevoerd, waar hij op bijzondere wijze onderkoning werd. Als onderkoning kon hij Egypte (en daarmee de omliggende gebieden) voorbereiden op zeven jaren hongersnood. Later komt ook de rest van zijn familie naar Egypte. Achteraf zei hij tegen zijn broers:

Genesis 45:5-8
5 Maar nu, wees niet bedroefd en laat jullie ogen niet in toorn ontvlammen omdat jullie mij hiernaartoe hebben verkocht, want God heeft mij vóór jullie uit gezonden tot behoud van jullie leven.
6 Deze twee jaren is er immers honger geweest in het midden van het land, en er komen nog vijf jaren waarin er geen ploegen of oogsten zal zijn.
7 God heeft mij vóór jullie uit gezonden, om voor jullie een overblijfsel veilig te stellen op aarde, en jullie door een grote uitredding in leven te houden.
8 Nu dan, niet jullie hebben mij hiernaartoe gestuurd, maar God. Hij heeft mij aangesteld als een vader voor de farao, als heer over heel zijn huis en als heerser over heel het land Egypte.

Genesis 50:20
Jullie weliswaar, jullie hebben kwaad tegen mij bedacht, maar God heeft dat ten goede gedacht, om te doen zoals het op deze dag is: een groot volk in leven te houden.

De aardse uitvoerenden waren Jozefs broers, maar daarboven stond God, die het van tevoren zo van plan was en het bestuurde.

Job was een rijke, godvrezende man. Satan klaagde Job bij God aan, met de beschuldiging dat hij God enkel diende omdat hij een gemakkelijk, welvarend leven had. God gaf satan toestemming met Job te doen wat hij wilde. Maar ondanks alle ellende die Job overkomt, blijft hij God trouw. En dan zegt God:

Job 2:3
Toen zeide de HERE tot de satan: Hebt gij ook acht geslagen op mijn knecht Job? Want niemand op aarde is als hij, zó vroom en oprecht, godvrezend en wijkende van het kwaad. En nog volhardt hij in zijn vroomheid, hoewel gij Mij tegen hem hebt opgezet om hem, zonder oorzaak, in het verderf te storten.

Dus God heeft Job in het verderf gestort, terwijl satan de eigenlijke uitvoerende was. Gods deel was dus dat Hij opdracht (of toestemming) gaf.

Ongeveer hetzelfde geldt voor 2 Samuel 24 en 1 Kronieken 21. God was waarschijnlijk de opdrachtgever (of Hij gaf slechts toestemming) en satan voerde het uit. Zowel God als satan hadden het gedaan. De teksten zijn dus aanvullend, niet tegenstrijdig.

  Terug naar het overzicht: Fouten en contradicties in de Bijbel.

Share