Vermeende contradictie tussen Deuteronomium 20:19 en 2 Koningen 3:19.
Deuteronomium 20:19
Wanneer u een stad vele dagen belegert en ertegen strijdt om haar in te nemen, dan moet u haar vruchtbomen niet te gronde richten door de bijl erin te slaan. U kunt er immers van eten; daarom mag u ze niet omhakken om ze een belegeringswal voor u te laten worden, want het geboomte van het veld is voedsel voor de mens.
2 Koningen 3:19
U zult alle versterkte steden en alle uitnemende steden verslaan, alle goede bomen vellen, alle waterbronnen dichtstoppen en alle goede stukken land met stenen bederven.
Probleem: Volgens Deuteronomium mochten de Israëlieten, wanneer ze een stad belegerden, niet de omringende boomgaarden vernielen. In 2 Koningen krijgen ze juist de opdracht dat wel te doen.
Antwoord: Dit betreft twee totaal verschillende militaire campagnes met twee totaal verschillende doelstellingen.
Een simpele blik op de context lost de zogenaamde ‘contradictie’ op. Het voorschrift in Deuteronomium 20 wordt gegeven aan de vooravond van de inname van het Beloofde Land door de Israëlieten. Het is er om te doen om de steden en het land in te nemen. Omdat het de bedoeling is dat de Israëlieten vervolgens zelf die gebieden zullen bewonen, moeten de bomen met eetbare vruchten eraan blijven staan (dat geldt niet voor de andere bomen, zoals blijkt uit Deuteronomium 20:20).
De situatie in 2 Koningen 3 speelt zich honderden jaren later af. Het doel van die specifieke militaire operatie was om Moab een vernietigende slag toe te brengen, zonder dat de Israëlieten vervolgens dat land moesten gaan bewonen. Het verdelgen van voedselbronnen is onderdeel van deze vernietigende slag.