Is doodslag toegestaan?

Vermeende contradictie tussen Exodus 20:13 en 1 Samuel 15:3.

Exodus 20:13
U zult niet doodslaan.

1 Samuël 15:3
Ga nu heen, en versla Amalek, en sla alles wat hij heeft met de ban. Spaar hem niet, maar dood hen van man tot vrouw, van kind tot zuigeling, van rund tot schaap, en van kameel tot ezel.

Probleem: In Exodus verbiedt God doodslag, maar in 1 Samuël roept God op tot het uitmoorden van een heel volk!

Antwoord: Het is belangrijk het verschil in te zien tussen enerzijds het individu en anderzijds de staat of de overheid. Hetzelfde concept kennen we hier in Nederland, waar we een onderscheid hebben tussen publiekrecht en privaatrecht. Het gebod ‘Gij zult niet doden’ wil zeggen dat een individu niet op eigen gezag een ander individu mag vermoorden. Maar het wil niet zeggen dat de staat niet het recht heeft iemand het leven te benemen, hetzij in een oorlog, hetzij als veroordeling van een wetsovertreder.

Er is dus geen sprake van een contradictie. Wel roept de opdracht in 1 Samuël 15 vragen op over de morele verantwoording voor het doden van kinderen, die immers niet schuldig zijn aan de zonden van hun ouders. Voor dit soort vragen raden wij het boek Is God a Moral Monster? van Paul Copan aan.

  Terug naar het overzicht: Fouten en contradicties in de Bijbel.

Share

Een God van vrede of een God van geweld?

Een vermeende contradictie tussen Exodus 15:3 en Romeinen 15:33.

Exodus 15:3
De HEERE is een Strijder, HEERE is Zijn Naam.

Romeinen 15:33
En de God van de vrede zij met u allen. Amen.

Probleem: Volgens Exodus is God een strijder, maar volgens de Brief aan de Romeinen is Hij de God van de vrede. Dat is net zo tegenstrijdig als ‘een donkere lichtstraal’

Antwoord: Kom nou, dit is geen contradictie. God is compleet. God is de God van de vrede omdat vrede is wat Hij uiteindelijk wil. Maar om vrede te verkrijgen moet het kwade overwonnen worden. En dat vereist strijd.

  Terug naar het overzicht: Fouten en contradicties in de Bijbel.

Share

Is stelen nou verboden of niet?

Vermeende contradictie tussen Exodus 3:22 en Exodus 20:15.

Exodus 3:22
zo zult gij de Egyptenaren beroven.

Exodus 20:15
Gij zult niet stelen.

Probleem: In Exodus 3 geeft God de Israëlieten de opdracht om de Egyptenaren te beroven, maar in de Tien Geboden zegt Hij dat stelen verboden is.

Antwoord: Er zijn meerdere redenen waarom dit geen contradictie is. Ten eerste heeft God, de Wetgever, natuurlijk het recht om te bepalen wanneer de wetten die Hij geeft van toepassing zijn en wanneer niet.

Ten tweede, en dit is een nog belangrijker punt, er lijkt hier alleen maar sprake te zijn van een contradictie, omdat de tekst uit Exodus 3 volledig uit de context is gerukt. Dit is de onmiddelijke context:

Exodus 3:21-22
21 En Ik zal dit volk genade geven in de ogen van de Egyptenaren. En het zal gebeuren dat u, als u weggaat, niet met lege handen gaat.
22  Elke vrouw moet aan haar buurvrouw en aan haar huisgenote zilveren en gouden voorwerpen vragen, en kleren, die u uw zonen en dochters te dragen moet geven. Zo zult  u Egypte beroven.

Zoals je ziet worden de Egyptenaren niet ‘beroofd’ in de zin van dat je ’s nachts stiekem iemands huis binnensluipt en z’n flatscreen meeneemt. De Egyptenaren staan deze spullen zelf af aan de Israëlieten.

Maar nog steeds is de context niet compleet. Daarvoor moeten we teruggaan naar de tijd van Abram. Dit is wat God in een droom tegen Abram zei:

Genesis 15:12-14
12 En het gebeurde, toen de zon bijna onderging, dat er een diepe slaap op Abram viel. En zie, een grote, schrikwekkende duisternis viel op hem.
13 Toen zei God tegen Abram: Weet wel dat uw nakomelingen vreemdelingen zullen zijn in een land dat niet van hen is; zij zullen hen dienen en men zal hen vierhonderd jaar onderdrukken.
14 Maar ook zal Ik over het volk dat zij zullen dienen, rechtspreken en daarna zullen zij met veel bezittingen wegtrekken.

De bredere context is dat de Israëlieten gedurende meerdere generaties slavenarbeid hadden verricht voor de Egyptenaren! De bezittingen die zij uit Egypte meenamen kunnen dus gezien worden als een welverdiend salaris. Dit was zelfs allemaal al voorspeld aan Abram. Er is dus zeker geen sprake van diefstal in de immorele zin van het woord.

  Terug naar het overzicht: Fouten en contradicties in de Bijbel.

Share

Kan een mens het aangezicht van God zien?

Vermeende contradictie tussen diverse bijbelteksten.

Genesis 32:30
En Jakob gaf die plaats de naam Pniël. Want, zei hij, ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht, en mijn leven is gered.

Exodus 33:11
De HEERE sprak tot Mozes van aangezicht tot aangezicht, zoals een man met zijn vriend spreekt.

Exodus 33:20
Hij zei verder: U zou Mijn aangezicht niet kunnen zien, want geen mens kan Mij zien en in leven blijven.

Johannes 1:18
Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, Die in de schoot van de Vader is, Die heeft Hem ons verklaard.

1 Timoteüs 6:16
Hij Die als enige onsterfelijkheid bezit en een ontoegankelijk licht bewoont; Hem heeft geen mens gezien en niemand kan Hem ook zien.

1 Johannes 4:12
Niemand heeft ooit God gezien. Als wij elkaar liefhebben, blijft God in ons en is Zijn liefde in ons volmaakt geworden.

Probleem: In Genesis en Exodus lezen we dat respectievelijk Jakob en Mozes God zagen “van aangezicht tot aangezicht“. Maar andere teksten zeggen dat niemand ooit God heeft gezien.

Antwoord: Hier kan beslist geen sprake zijn van een contradictie. Twee van deze zogenaamd tegenstrijdige teksten staan namelijk vlak achter elkaar, in hetzelfde verhaal: Exodus 33:11 en 33:20. Kennelijk vond de auteur van deze passage het niet vreemd om in vers 11 te schijven dat Mozes met God sprak “van aangezicht tot aangezicht“, om vervolgens Gods uitspraak te citeren dat niemand ooit Gods gezicht kan zien. Zoals gebruikelijk helpt het om de context te lezen:

Exodus 33:11-23
11 De HEERE sprak tot Mozes van aangezicht tot aangezicht, zoals een man met zijn vriend spreekt. Daarna keerde hij terug naar het kamp, maar zijn dienaar Jozua, de zoon van Nun, een jongeman, week niet uit het midden van de tent.
12 Toen zei Mozes tegen de HEERE: Zie, U zegt tegen mij: Laat dit volk verdertrekken. U echter, U hebt mij niet laten weten wie U met mij meezendt, terwijl U Zelf gezegd hebt: Ik ken u bij uw naam, en ook: U hebt genade gevonden in Mijn ogen.
13 Nu dan, als ik dan genade heb gevonden in Uw ogen, maak mij toch Uw weg bekend. Dan zal ik U kennen, opdat ik genade zal vinden in Uw ogen. En zie aan dat deze natie Uw volk is.
14 En Hij zei: Moet Mijn aangezicht meegaan om u gerust te stellen?
15 Toen zei hij tegen Hem: Als Uw aangezicht niet meegaat, laat ons dan van hier niet verdertrekken.
16 Want hoe moet het anders bekend worden dat ik genade gevonden heb in Uw ogen, ik en Uw volk? Is het niet daardoor dat U met ons meegaat? Daardoor zullen wij, ik en Uw volk, afgezonderd zijn van alle volken die er op de aardbodem zijn.
17 Toen zei de HEERE tegen Mozes: Ook dit woord dat u spreekt, zal Ik doen, want u hebt genade gevonden in Mijn ogen en Ik ken u bij uw naam.
18 Toen zei Mozes: Toon mij toch Uw heerlijkheid!
19 Maar Hij zei: Ík zal al Mijn goedheid bij u voorbij laten komen, en in uw aanwezigheid zal Ik de Naam van de HEERE uitroepen, maar Ik zal genadig zijn voor wie Ik genadig zal zijn, en Ik zal Mij ontfermen over wie Ik Mij ontfermen zal.
20 Hij zei verder: U zou Mijn aangezicht niet kunnen zien, want geen mens kan Mij zien en in leven blijven.
21 Ook zei de HEERE: Zie, hier is een plaats bij Mij, waar u op de rots moet gaan staan.
22 En het zal gebeuren, als Mijn heerlijkheid voorbijtrekt, dat Ik u in een kloof van de rots neer zal zetten en u met Mijn hand zal bedekken totdat Ik voorbijgegaan ben.
23 En zodra Ik Mijn hand wegneem, zult u Mij van achteren zien, maar Mijn aangezicht zal niet gezien worden.

Vers 18 is cruciaal, want daar vinden we de verklaring voor waarom God in vers 20 zegt dat Mozes zijn aangezicht niet kan zien. In vers 18 vraagt Mozes God namelijk om hem zijn heerlijkheid (of glorie) te laten zien. Maar als God in volle glorie aan een mens verschijnt, kan de mens dat niet overleven. Gods heerlijkheid is te glorieus, te overweldigend.

Dat neemt niet weg dat God natuurlijk wel in andere vormen aan mensen kan verschijnen. Hij verscheen in menselijke gedaante aan Abraham (Genesis 18) en later dus aan Jakob (Genesis 32). Ook Jezus, de Zoon van God, zouden we in zekere zin een verschijning van God in menselijke gedaante kunnen noemen.

  Terug naar het overzicht: Fouten en contradicties in de Bijbel.

Share