Vermeende contradictie tussen Mattheüs 11:14 en Johannes 1:21.
Maleachi 4:5-6
5 Zie, Ik zend tot u de profeet Elia, voordat de dag van de HEERE komt, die grote en ontzagwekkende dag.
6 Hij zal het hart van de vaders tot de kinderen terugbrengen, en het hart van de kinderen tot hun vaders, opdat Ik niet zal komen en de aarde met de ban zal slaan.
Mattheüs 11:13-14
13 Want al de profeten en de Wet hebben tot Johannes toe geprofeteerd.
14 En als u het wilt aannemen: hij is Elia, die komen zou.
Johannes 1:21
En zij vroegen hem: Wat dan? Bent u Elia? En hij zei: Ik ben het niet. Bent u de Profeet? En hij antwoordde: Nee.
Probleem: Het Oude Testament voorspelt dat de profeet Elia terug zou keren (Maleachi 4:5). Jezus zei dat Johannes de Doper Elia was. Maar Johannes zelf ontkende dit.
Antwoord: Het is natuurlijk mogelijk dat Johannes de Doper zich vergiste. Hij was immers ook maar een mens en niet perfect. Zie bijvoorbeeld Mattheüs 11:2-3, waar Johannes ineens onzeker is over of Jezus wel de Messias is. Toch is dit niet de meest aannemelijke oplossing.
Een betere verklaring is dat Johannes de Doper wel wist dat de profetie over Elia op hem sloeg, maar dat hij het oneens was met hoe zijn tijdgenoten deze profetie interpreteerden. Waarschijnlijk hielden de Joden er een te letterlijke interpretatie van Maleachi op na, menend dat letterlijk het individu Elia lichamelijk terug zou keren. Maar Johannes kan slechts met Elia geïdentificeerd worden in de zin van dat hij “in de geest en de kracht van Elia” wandelde. Dit is wat de engel Gabriël aan Johannes’ vader Zacharias openbaarde, vóór Johannes geboorte:
Lukas 1:17
En hij zal voor Hem uit gaan in de geest en de kracht van Elia, om het hart van de vaderen te bekeren tot de kinderen en de ongehoorzamen tot de bedachtzaamheid van de rechtvaardigen, om voor de Heere een toegerust volk gereed te maken.
Merk ook op dat Johannes soortgelijke bediening had als Elia: om de Israëlieten ertoe te bewegen zich te bekeren. Het onderstreepte deel van de uitspraak van Gabriël is een parafrase van Mal. 4:6a.