Waarom het christendom de wetenschap voortbracht

1. Introductie

Wetenschap is maar één keer ontstaan: in het christelijk Europa van de 12de tot 17de eeuw. Waarom uitgerekend op die plaats en in die tijd? Waarom ontstond wetenschap niet in andere culturen, zoals het Oude Egypte, Griekenland, China, India of het islamitische Midden Oosten? Dit essay betoogt dat de wetenschap alleen maar heeft kunnen ontspruiten binnen een cultuur waar bepaalde filosofische aannames heersen. En veel van die aannames worden aangeleverd door het christelijke wereldbeeld. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat het project ‘wetenschap’ tot ontwikkeling is gekomen binnen een cultuur waar het christendom het heersende geloof was.

2. Wat is wetenschap?

Laat ik, voordat ik inga op het filosofische fundament van de wetenschap, eerst uitleggen wat ik bedoel met ‘wetenschap’. Het is niet mijn bedoeling om een definitie van ‘wetenschap’ te geven, aangezien dat nog altijd een zwaarbevochten discussie is onder wetenschapsfilosofen. Maar met ‘wetenschap’ doel ik op een bredere beweging binnen de cultuur, dus een filosofisch verantwoorde definitie is nu niet nodig. Ik zal uitgaan van de omschrijving die Rodney Stark geeft in zijn boek For the Glory of God: How Monotheism Led to Reformations, Science, Witch-Hunts, and the End of Slavery:

Wetenschap is een methode, die wordt toegepast in een bestendige en georganiseerde poging om verklaringen te vinden voor onze observaties. Deze verklaringen zijn onderworpen aan herzieningen en correcties via systematische observatie.

Merk op dat wetenschap meer is dan alleen maar ‘technologie’. Nieuwe technologieën kunnen onafhankelijk van wetenschap ontwikkeld worden, via een proces van trial and error. Dat geldt ook voor bijvoorbeeld het gebruik van geneeskrachtige kruiden. (Uiteraard is het wel zo dat technologische en geneeskundige toepassingen met behulp van wetenschap sneller ontwikkeld kunnen worden dan via trial and error.) Wetenschap is ook meer dan speculatieve filosofie en wiskunde. Die velden zijn niet gefundeerd in empirie (waarneming). En wetenschap is meer dan slechts het verzamelen van een heleboel data (observaties). Wetenschap is immers niet alleen maar beschrijvend, maar ook verklarend. Wetenschap zoekt verklaringen voor onze observaties. Tot slot is wetenschap niet het werk van één geïsoleerd persoon. Het is een langdurige samenwerking tussen meerdere onderzoekers.

Binnen de wetenschap is er een wisselwerking tussen waarnemen en theoretiseren. En als zodanig is wetenschap een uniek resultaat: het is ontwikkeld door Europeanen, tijdens en vlak na de Middeleeuwen.

3. Het filosofische fundament onder de wetenschap

Ieder mens opereert onder bepaalde aannames, of vooronderstellingen. Sommige van die aannames, zoals “ik besta”, “de wereld om mij heen bestaat” en “andere zelfbewuste personen bestaan”, lijken zo vanzelfsprekend te zijn, dat de meeste mensen zich niet eens realiseren dat ze deze aannames doen. Toch liggen die vooronderstellingen aan de basis van alles wat wij doen. Als je een boterham eet, veronderstel je dat zowel jij als de buitenwereld bestaan. (Met ‘buitenwereld’ wordt bedoeld: de werkelijkheid buiten jouw mentale belevingswereld. Zowel de boterham als jouw lichaam behoren tot de buitenwereld.) En wanneer je communiceert met andere mensen, veronderstel je dat die andere mensen, net als jij, een zelfbewustzijn hebben.

Ook wetenschappelijke activiteiten zijn gefundeerd op een aantal veronderstellingen:

  1. De wereld is niet chaotisch, maar geordend en regelmatig. Ze leent zichzelf voor wetenschappelijk onderzoek en theoretische beschrijving.
  2. Oorzakelijke verbanden (causaliteit) bestaan echt en zijn regelmatig.
  3. Onze zintuigen leveren echte informatie over de buitenwereld.
  4. Onze verstandelijke vermogens stellen ons in staat de wereld te begrijpen.

Voor de Westerling lijken dit vanzelfsprekende waarheden. Maar het is belangrijk om te beseffen dat niet iedere cultuur deze ideeën onderschrijft. Culturen die één van deze aannames verwierpen, waren nooit in staat om de wetenschap te ontwikkelen, omdat ze het vertrouwen miste dat wetenschappelijk onderzoek bruikbare resultaten op zou leveren.

Er zijn nog een aantal andere voorwaarden voor het ontstaan van wetenschap. Natuurlijk moet een samenleving welvarend genoeg zijn, zodat een aantal individuen zich kan wijden aan onderzoek in plaats van aan primaire behoeften zoals voedselproductie. Daarnaast moet een samenleving of cultuur de volgende kwaliteiten bezitten:

  1. Een verlangen om de wereld te begrijpen. Het helpt om een sterke intellectuele traditie te hebben.
  2. Het mandaat of op z’n minst de toestemming om de wereld te onderwerpen aan wetenschappelijk onderzoek. Als de heersende religie leert dat de natuur heilig is, dat in iedere steen of boom een geest zit, is dat een sterke morele belemmering voor het doen van onderzoek.
  3. De bereidheid om fouten toe te geven en misvattingen te corrigeren. Een overmaat aan trots, koppigheid en dogmatisme is niet bevorderlijk voor wetenschappelijke vooruitgang.
  4. Optimisme over de mogelijkheden van wetenschappelijke vooruitgang. Een fatalistische en pessimistische houding leidt niet tot de veerkracht die nodig is voor het ondernemen van de wetenschappelijke zoektocht naar antwoorden en oplossingen.

Zo hebben we dus acht voorwaarden voor de geboorte van wetenschap, die allemaal in verband staan met het heersende wereldbeeld binnen een cultuur. In de volgende secties zullen we zien in hoeverre de Oude Grieken, het middeleeuwse christendom, en de middeleeuwse islam voldeden aan deze voorwaarden.

4. Geen wetenschap bij de Oude Grieken

Dat de Grieken nooit wetenschap hebben ontwikkeld is enigszins verbazingwekkend. Ze hadden interesse in het verklaren van de wereld, en genereerden verschillende filosofische systemen, die via scholen werden gepropageerd. Ze excelleerden in zowel abstract denken als zorgvuldig observeren, en boekten op beide terreinen grote vorderingen. Maar helaas kwamen ze zelden tot het systematisch combineren van hun observaties met hun getheoretiseer. Ze bouwden indrukwekkende wiskundige systemen (zoals de meetkunde van Euclides!) en verzamelden grote hoeveelheden data (bijvoorbeeld over planten), maar door het gebrek aan wisselwerking tussen theorie en empirie was er nooit sprake van echte wetenschap. Hoe komt dat?

Van hun diverse filosofische systemen kon geen enkele als fundament dienen waarop wetenschap tot bloei kon komen. Volgens Rodney Stark komt dit doordat hun concept van het goddelijke niet adequaat was. De Griekse goden waren geen scheppers, maar waren onderdeel van de schepping. De oneindige God van Aristoteles was niet persoonlijk, maar een onpersoonlijke essentie. Dat geldt ook voor Anaximanders Apeiron (de oermaterie). En hoewel de Demiurg van het (neo)platonisme wel een soort ontwerper was, was hij niet de ultieme schepper: de Demiurg moest knutselen met (imperfecte) ruwe materialen die reeds bestonden. De Grieken geloofden dus niet in een almachtige God van orde die de wereld en haar inwoners op een intelligente manier had geschapen. Ze hadden daarom geen reden om te denken dat de natuur ten diepste niet chaotisch, maar ordelijk en dus bevattelijk is.

Een tweede mogelijke verklaring waarom het de Grieken niet gelukt is wetenschap te ontwikkelen heeft te maken met hun te ver doorgevoerde teleologie, vooral in de filosofie van Aristoteles. Het woord ‘teleologie’ komt van het Griekse ‘telos’ en betekent ‘doeleinde’. Teleologie (niet te verwarren met theologie!) is dus de leer van de doeleinden van dingen. Teleologische principes zijn heel behulpzaam in de biologie, want ieder orgaan heeft een bepaalde bedoeling. In de natuurkunde is teleologie echter een stuk minder bruikbaar. Het leidt namelijk tot het principe dat het gedrag van objecten gestuurd wordt door motieven in plaats van door wetmatigheden. Volgens Aristoteles volgen hemellichamen een cirkelvormige baan vanwege hun liefde voor perfecte cirkels. En stenen vallen vanwege hun verlangen naar het centrum van de aarde. Het gedrag van fysieke objecten werd dus toegeschreven aan motieven en verlangens, in plaats van aan natuurkrachten die onderzocht zouden kunnen worden.

Stanley Jaki geeft nog een derde mogelijke reden, namelijk de Griekse overtuiging dat de geschiedenis cyclisch is. Volgens de meeste Griekse denkers ging de wereld telkens opnieuw door fases van progressie, verval en wedergeboorte. Die cyclus herhaalde zich opnieuw en opnieuw. Deze zienswijze ontmoedigde de zoektocht naar wetenschappelijke vooruitgang. Immers, wanneer de huidige cyclus afloopt zullen alle menselijke prestaties tenietgedaan worden. De onvermijdelijke ondergang hield in dat er een limiet was aan wat er bereikt kon worden.

Samenvattend, de Grieken misten drie van de bovengenoemde vereiste ingrediënten voor de ontwikkeling van wetenschap. Namelijk nr. 1: een ordelijk universum, nr. 2: een adequate opvatting over causaliteit en nr. 8: optimisme over de lange-termijnvoordelen van wetenschap.

5. Christelijk Europa tijdens en vlak na de Middeleeuwen

Tegen het einde van de Middeleeuwen was het christendom het dominante wereldbeeld geworden in Europa. Deze positie zou het behouden tot het secularisme in de 20ste eeuw de overhand kreeg. Tijdens haar eeuwen van dominantie transformeerde het christendom de Europese cultuur op allerlei manieren. Dat gold ook voor het intellectuele leven. Het christendom leverde alle vereiste veronderstellingen en houdingen die nodig waren voor de geboorte van wetenschap. Ik zal ze één voor één langslopen.

5.1 De wereld is geordend en leent zich voor wetenschappelijk onderzoek

Het christendom verwerpt het pantheon aan goden waar de Grieken, Romeinen, Egyptenaren en de Germanen in geloofden. In plaats daarvan leert het christendom dat de wereld is geschapen door één Schepper, een God van orde. Het valt te verwachten dat de schepping de ordelijkheid van haar Schepper reflecteert. Regelmaat, niet chaos, is dus het onderliggende principe van de wereld. Dit leidt tot de overtuiging dat de natuur in principe begrijpbaar is. En dat is misschien wel de belangrijkste veronderstelling waar wetenschap op gefundeerd is.

5.2 Oorzakelijke verbanden bestaan echt en zijn stabiel

Hoewel de Bijbel zegt dat de Schepper “alle dingen draagt door Zijn krachtig woord” (Heb. 1:3), wordt dit doorgaans niet opgevat als een totale ontkenning van de autonomie van het universum wat betreft causaliteit. God is de primaire oorzaak (causa prima) van de wereld, maar sinds de schepping gehoorzaamt de fysieke wereld de regels die God in haar gelegd heeft. Dit wordt ‘secundaire causatie’ (causae secundae) genoemd.

Christenen verwerpen ook animistische opvattingen: levenloze objecten hebben noch een ziel, noch motieven. Ze gehoorzamen simpelweg de regelmatigheden die God in de schepping gelegd heeft.

5.3 Onze zintuigen zijn betrouwbaar

Mensen zijn geen onbedoelde toevalsproducten. We zijn gemaakt om in deze wereld te leven en functioneren. Dus ligt het in de lijn der verwachting dat de Schepper ons uit zou rusten met zintuigen die ons niet voortdurend in de maling nemen, maar die echte informatie verschaffen over de wereld om ons heen.

5.4 We zijn in staat de wereld te begrijpen

De Bijbel leert dat de mens is geschapen naar Gods beeld (Gen. 1:26-27). Dat wil zeker niet zeggen dat we net zo slim of inzichtrijk zijn als God (Job 38:4), maar het maakt het wel aannemelijk dat we iets hebben meegekregen van zijn rationaliteit. In ieder geval geeft de Bijbel aan dat we de schepping in elk geval voor een deel kunnen doorzien (Rom. 1:20).

5.5 Het verlangen om te begrijpen

De Grieken hadden een sterke traditie van rationele analyse. Van het jodendom zou hetzelfde gezegd kunnen worden, zij het op een andere manier. Het christendom heeft deze intellectuele tradities geërfd en tweeduizend jaar lang gehandhaafd. Na de val van het Romeinse Rijk werd geletterdheid en kennis van de klassieke filosofen voornamelijk in stand gehouden in de kloosters. Tijdens de Middeleeuwen hebben de scholastici grote inspanningen geleverd om de christelijke theologie in overeenstemming te brengen met de klassieke filosofie. We kunnen dus wel stellen dat rationele analyse binnen het christendom een voorname plaats innam.

Een belangrijke drijfveer voor de eerste generaties wetenschappers was dat ze de Schepper konden leren kennen via de schepping. In de woorden van Johannes Kepler (1571-1630) was het begrijpen van de natuur het “her-denken van Gods gedachten”. Het is dan ook geen verrassing dat veel van de pioniers van de wetenschap vrome christenen waren: Johannes de Sacrobosco, Roger Bacon, Johannes Buridanus, Nicolaas van Oresme, Francis Bacon, Blaise Pascal, Robert Boyle, Nicolaus Steno, Isaac Newton, Carolus Linnaeus, William Herschel en vele anderen.

5.6 Het mandaat om te onderzoeken

De christelijke theologie maakt een scherp onderscheid tussen de Schepper en de schepping, tussen God en natuur. Los van een aantal gewijde objecten (tempelattributen in oudtestamentische tijden, relikwieën in de christelijke Middeleeuwen) is de fysieke wereld niet heilig. En dus mag de materie onderworpen worden aan wetenschappelijk onderzoek. De mens heeft zelfs de opdracht gekregen om de aarde te onderwerpen en over de andere schepsels te heersen (Gen. 1:28).

5.7 De bereidheid om fouten toe te geven

Mensen zijn eerder geneigd om trots te zijn dan nederig. Toegeven dat we ernaast zitten is bepaald niet makkelijk. Toch is een bepaalde mate van bescheidenheid cruciaal voor wetenschappelijke vooruitgang. Wetenschappelijke progressie houdt immers in dat we verouderde theorieën vervangen door betere. We moeten onszelf laten corrigeren door het bewijsmateriaal.

Het christendom moedigt gelovigen aan om hun zonden te belijden. Het aanhangen van een achterhaalde theorie is natuurlijk geen zonde, maar deze houding van fouten toegeven laat zich makkelijk vertalen naar een openheid voor de mogelijkheid dat je theorie onjuist is. Dankzij het christendom is toegeven dat je het mis had in het Westen een deugd geworden. Dit staat in schril contrast met schaamculturen, waar zelfcorrectie aanmerkelijk minder hoog in het vaandel staat.

Aan de andere kant heeft het christendom ook een groot aantal leerstellingen, dogma’s, waar strikt aan vastgehouden wordt. En dat is het tegenovergestelde van open staan voor correcties, zou je zo denken. Zou deze dogmatiek niet een flink obstakel zijn geweest voor de opkomst van de wetenschap?

Toch is de christelijke dogmatiek maar zelden een obstakel geweest voor wetenschappelijke vooruitgang. De christelijke leer gaat voornamelijk over morele en spirituele zaken, waardoor er maar weinig overlap is met de natuurwetenschap. Voor zover de Bijbel concrete uitspraken doet over de fysieke wereld, gaat het bijna altijd over geschiedenis, niet over het ‘hier en nu’ waar de bijvoorbeeld de natuurkunde en scheikunde zich voornamelijk mee bezighouden. Discussies over evolutie en de ouderdom van de aarde kwamen pas serieus op gang nadat de wetenschap al op stoom was gekomen, dus dat conflict heeft de opkomst van de wetenschap niet in de weg gezeten.

Een uitzondering hierop is de kwestie Galileo. Galileo werd onder huisarrest geplaatst en gedwongen om zijn heliocentrische theorie (de theorie dat de aarde om de zon draait) te herroepen. Maar dit was een geïsoleerd geval en niet kenmerkend voor de interactie tussen wetenschap en geloof. Bovendien zijn wetenschapshistorici inmiddels van de simplistische zienswijze afgestapt dat de enige reden was voor Galileo’s veroordeling was dat zijn heliocentrische theorie in strijd was met de Bijbel. Het was eerder zijn eigen arrogantie en onbeschoftheid die hem in conflict bracht met een aantal sleutelfiguren binnen de Kerk, waaronder de paus.

Voor zover dogmatisme een obstakel is geweest voor de opkomst van wetenschap in Europa, ging het niet zozeer om Bijbelse leerstellingen, maar om dogmatisme over Griekse filosofie. Aan het eind van de Middeleeuwen en tijdens de Renaissance hadden de klassieke filosofen nog enorm veel aanzien, vooral Aristoteles. Maar Aristoteles’ gedachtegoed over fysica hield de natuurkunde terug. Francis Bacon, die wordt gezien als de vader van de wetenschappelijke methode, was een fel bestrijder van het gezag van Aristoteles. Volgens Bacon moesten we ons ontdoen van de ketenen van klassieke autoriteiten, en onze wetenschap baseren op onze eigen observaties.

5.8 Optimisme over wetenschappelijke vooruitgang

Het christendom leert dat het universum een absoluut begin heeft gehad: “In het begin schiep God de hemel en de aarde” (Gen. 1:1). Vervolgens doorloopt de wereld een serie gebeurtenissen, en het dat geheel wordt ‘heilsgeschiedenis’ genoemd. Dit culmineert in een dag des oordeels en de eeuwige heerschappij van Christus. Het christelijke concept van tijd is dus lineair: er was een begin en we zijn onderweg naar een bestemming. Dit leidt tot optimisme dat werkelijke progressie mogelijk is.

Hierin verschilt het christendom van culturen met een cyclisch tijdsconcept, zoals de Oude Grieken. Als de wereld een eindeloze herhaling van cycli doorloopt, is duurzame vooruitgang onmogelijk. Dergelijke ideeën ontmoedigen pogingen tot progressie via lange-termijnprojecten zoals wetenschap.

We kunnen dus concluderen dat alle acht de vereiste ingrediënten voor wetenschap aanwezig waren in een cultuur die sterk beïnvloed is door het christendom. Ik beweer niet dat de architecten van de wetenschappelijke methode al deze ideeën voortdurend in gedachten hadden. Het punt is dat het christendom de juiste (vaak onderbewuste) overtuigingen heeft gesmeed bij Europese intellectuelen.

6. Geen wetenschap in de islamitische wereld

Er zijn veel overeenkomsten tussen het christendom en de islam. Beide zijn monotheïstische religies. Moslims geloven dat Allah de almachtige en alwetende Schepper van de wereld is. Bovendien hebben beide culturen geprofiteerd van een rijke Griekse erfenis. Aan veel van de bovengenoemde voorwaarden werd binnen de islamitische cultuur net zo goed voldaan als binnen de christelijke. Dus hoe verklaren we het historische feit dat de wetenschap niet is ontstaan in het Midden Oosten, Noord-Afrika of Al-Andalus (Spanje tijdens de islamitische overheersing)?

Tijdens de eerste eeuwen na de opkomst van de islam zag het er eventjes veelbelovend uit. De studie van klassieke teksten en de Koran creëerde een voorliefde voor literatuur onder islamitische intellectuelen. Ook bouwden ze voort op Griekse medische handboeken (zoals die van de 2de-eeuwse medicus Galen), waardoor ze in de 9de en 10de eeuw de wereldleiders waren op het gebied van geneeskunde. Ook in de wiskunde boekten ze vooruitgang. Toch bleef deze successen beperkt tot specifieke toepassingen of abstracte ideeën. Nooit kwam het tot een systematische, georganiseerde onderneming die we wetenschap zouden kunnen noemen.

Eén mogelijke verklaring is dat de islamitische cultuur er tijdens die eerste, hoopgevende eeuwen nooit in slaagde om het gezag van de klassieke filosofen van zich af te werpen. Het denken van islamitische intellectuelen was doordrenkt met verschillende Griekse filosofieën, zoals het neoplatonisme en de Aristotelische natuurfilosofie. Vreemd genoeg hielden islamitische denkers zelfs vast aan het cyclische tijdsconcept, terwijl de Koran dit niet onderwijst. Ook hielden ze vast aan mystieke en astrologische ideeën. De 10de-eeuwse Encyclopedie van de Broeders van Puurheid (ook wel de Rasa’il genoemd), een zeer invloedrijke encyclopedie in Iraq, bevat allerlei cyclische, animistische en zelfs magische ideeën.

In de 11de eeuw leverden zowel Avicenna (of Ibn Sīnā; c. 980-1037) als Al-Ghazali (c. 1058-1111), twee prominente islamitische geleerden, kritiek op Aristoteles. Maar zelfs de kritiek van Al-Ghazali weerhield Averroes (of Ibn Rushd, 1126-1198) er niet van om de grootste verdediger van het Aristotelische denken te worden van zijn tijd. Averroes was zowel in de islamitische wereld als in het christelijk Europa befaamd. Door zijn commentaren op de werken van Aristoteles kreeg hij de bijnaam ‘De Commentator’ (terwijl Aristoteles zelf ‘De Filosoof’ werd genoemd). Averroes’ ontzag voor Aristoteles had veel invloed op de scholastische denkers in Europa, maar werd niet kritiekloos door hen overgenomen.

Een ander obstakel voor de geboorte van wetenschap, was de islamitische opvatting over de rol van Allah in het proces van oorzaak en gevolg. De meeste christelijke denkers geloofden, zoals gezegd, in ‘secundaire causatie’, waarbij de materie de wetten gehoorzaamt die door God gesteld zijn. Maar de meeste islamitische geleerden (zoals Al-Ash’ari en Al-Ghazali) hingen het ‘occasionalisme’ aan. Het occasionalisme ontkent dat fysieke processen elkaar echt veroorzaken en stelt dat alles wordt veroorzaakt door God. Wanneer een pot met water boven een vuur geplaatst wordt en het water begint te koken, zou je denken dat het vuur hitte veroorzaakt en de hitte het koken. Maar de occasionalist ontkent die oorzaak-gevolgrelaties en zegt dat zowel de hitte als de koken het directe gevolg zijn van Gods ingrijpen. Maar, redeneert de occasionalist, omdat God redelijk is, zal Hij gebeurtenissen altijd onder dezelfde omstandigheden veroorzaken, zodat water boven een vuur altijd zal gaan koken.

Het probleem met occasionalisme is dat het niet motiveert tot wetenschappelijk onderzoek naar de tussenliggende processen. Het zou zomaar kunnen dat er niets te onderzoeken valt! Als alles direct wordt veroorzaakt door Allah, dan hebben we dus niet de theorieën nodig dat moleculen hitte doorgeven door tegen elkaar aan te botsen, en dat watermoleculen, wanneer ze verhit worden tot 100 °C, overgaan in de gasfase, waardoor gasbellen ontstaan, et cetera. Occasionalisme daagt ons niet uit om dergelijke verklaringen te zoeken.

(Toegegeven, naarmate we dieper graven naar de eigenschappen van materie, zouden we uiteindelijk het meest elementaire niveau kunnen bereiken. Dan zijn er geen onderliggende oorzaken meer. Op dat fundamentele level van causatie zouden ook christelijke denkers waarschijnlijk een vorm van occasionalisme aanhangen.)

Tot slot zou het ook gewoon een kwestie van pech kunnen zijn. De opkomst van wetenschap in het christelijke Europa hing af van een klein aantal individuen die toevallig op het juiste moment de juiste ideeën hadden. Hoe zou het gelopen zijn als iemand als Francis Bacon niet in het 16de-eeuwse Londen was geboren, maar in het 11de-eeuwse Bagdad? Dit is misschien niet de meest bevredigende verklaring, maar ik denk dat het niet onredelijk is om aan te nemen dat, naast de negatieve invloeden van occasionalisme en het Griekse denken, ook toeval een rol gespeeld heeft in het falen van de islamitische cultuur om wetenschap voort te brengen.

7. Conclusies

De ontwikkeling van wetenschap was een unieke prestatie van het christelijke Europa tussen de 12de en 17de eeuw. Vele eeuwen van blootstelling aan christelijke theologie hebben het Europe denken doordrenkt van precies díe veronderstellingen en attitudes die nodig waren voor wetenschap. Het belangrijkste hierin waren de christelijke overtuigingen dat de schepping de orde en rationaliteit van de Schepper reflecteert, en dat de mens geschapen is naar het beeld van God. Het was daarom redelijk om te veronderstellen dat de wereld begrijpbaar is voor de mens. In het licht van de christelijke wortels van wetenschap, is het ironisch dat veel mensen denken dat wetenschap en geloof fundamenteel met elkaar in conflict zijn. Zonder het christendom zou de wetenschap waarschijnlijk nooit van de grond zijn gekomen!

Gegeven de overeenkomsten tussen de christelijke en islamitische theologie, is het de vraag waarom de islamitische cultuur nooit echte wetenschap heeft voorgebracht. Voor een deel zou dit kunnen komen door de Griekse, cyclische en zelfs astrologische ideeën waar islamitische geleerden teveel aan vasthielden (ondanks dat de Koran die zaken niet onderwijst). Deels zou het ook te wijten kunnen zijn aan het occasionalisme. En tot slot zou ook toeval een rol gespeeld kunnen hebben.

8. Bibliografie

Jaki, S. L. (1974). Science and Creation: From Eternal Cycles to an Oscillating Universe. Edinburgh: Scottish Academic Press.

Jansen, H. (2011). Op, Op, Ten Strijde, Jeruzalem Bevrijden! Amsterdam: Uitgeverij Van Praag.

Numbers, R. L. (2009). Galileo Goes to Jail and Other Myths About Science and Religion. London: Harvard University Press.

Schirrmacher, T. (2000). The Galileo Affair: History or Heroic Hagiography. Journal of Creation, 14(1), 91-100.

Stark, R. (2003). For the Glory of God: How Monotheism Led to Reformations, Science, Witch-Hunts, and the End of Slavery. Princeton: Princeton University Press.

Share